(advertentie)
(advertentie)
(advertentie)

Een goede basis groei- en bloeivoeding bevat in principe alles wat wietplanten nodig hebben. Desondanks kunnen er helaas toch tekorten ontstaan wanneer de pH-waarde bijvoorbeeld veel te hoog of te laag is, of als je de aarde een keer te droog laat worden of juist te nat. In dat soort gevallen is het handig als je weet hoe de diverse tekorten zich uiten. 

Alle verschillende mineralen en sporenelementen in plantenvoeding voor wietplanten kunnen in twee groepen verdeeld worden. Gemakkelijk verplaatsbare elementen en moeilijk verplaatsbare elementen. De verplaatsbare elementen – de naam zegt het al – kunnen zich binnen het vaatstelsel van wietplanten verplaatsen en de moeilijk verplaatsbare elementen niet of nauwelijks.

Gebreksverschijnselen

Wanneer een wietplant een tekort aan een verplaatsbaar element heeft, kan ze dat dan ook aanvullen vanuit de lager groeiende plantendelen. Hierdoor zie je deze tekorten doorgaans eerst aan de onderkant van je wietplant. Tekorten aan moeilijk verplaatsbare mineralen ontstaan daarentegen eerst aan de nieuwe groei aan de bovenkant van je plant. Gebrekverschijnselen ontstaan als er ongeveer 10% van een bepaald element ontbreekt in het plantenweefsel.

Deze tekorten uiten zich in kleurveranderingen aan het blad, of het afsterven van bladeren. Zoals je zult begrijpen lijken zulke gebrekverschijnselen vaak erg op elkaar, dus is oplettendheid geboden, en een analyse zeker niet overbodig.

Als tekorten niet worden aangepakt, zie je de gevolgen uiteindelijk in de hele plant. Foto: SD_FlowerPower, Shutterstock

Makkelijk verplaatsbare elementen

Gemakkelijk verplaatsbare elementen zijn: stikstof (N), fosfor (P), kalium (K), magnesium (Mg) en het spoorelement zink (Zn). Deze geven in de plant een gebrek te zien aan de oudste bladeren, omdat deze elementen zogezegd verplaatst worden ten behoeve van de jonge plantendelen bovenin de plant. Bij ernstige tekorten van deze elementen door een te late diagnose, zal het effect uiteindelijk door de hele plant te zien zijn. Hier volgen de symptomen van de makkelijk verplaatsbare elementen.

  • Stikstofgebrek (N): egaal lichtgroene bladkleur, gepaard aan minder groei, vroegere bloei en hogere schimmelgevoeligheid.
  • Fosforgebrek (P): slecht ontwikkelde wortels, latere bloei, klein blad en paarse verkleuring.
  • Kaliumgebrek (K): geremde verdamping, waardoor achterblijvende groei, smalle bladeren, dunne stengels en gele bladranden.
  • Magnesiumgebrek (Mg): rode verkleuring van bladstelen en vlekkerig blad, uiteindelijk vergeling tussen de nerven, en bladval.
  • Zinkgebrek (Zn): dwerggroei met draaiende bladeren, ‘stug’ aanvoelend gewas, vergeling met daaropvolgend afsterving, en een ijzertekort (Fe) door antagonistische werking.

Moeilijk verplaatsbare elementen

Moeilijk verplaatsbare (spoor)elementen zijn: calcium (Ca), kalk, zwavel (S), ijzer (Fe), mangaan (Mn), borium (B), koper (Cu) en molybdeen (Mo). Deze elementen blijven achter in de oudere delen van de plant en kunnen niet getransporteerd worden naar de jongste delen, waardoor een gebrek zich bijna altijd uit in het bovenste gedeelte van het gewas, of in ieder geval in de jongste delen. Indien er een tekort aan deze elementen geconstateerd wordt, dient er direct voor gezorgd te worden dat er voldoende aanwezig is in de voedingsoplossing, anders wordt de schade onherstelbaar.

  • Calciumgebrek (Ca): afsterving van de groeipunt, beginnend bij het jongste blad, hogere schimmelgevoeligheid. Zoals eerder reeds opgemerkt ontstaat een calciumgebrek onder andere door een te lage verdamping, doorgaans veroorzaakt door te hoge luchtvochtigheid.
  • Zwavelgebrek (S): egale vergeling van het (jonge) blad. Dit is een tekort dat alleen op substraat voorkomt. In grond is het een zeldzaamheid.
  • IJzergebrek (Fe): sterke chlorose waarbij zelfs de nerven op den duur geel worden en uiteindelijk bijna wit. IJzergebrek is vaak een antagonistisch effect van overdoseringen van andere elementen en moeilijk op waarde te schatten.
  • Mangaangebrek (Mn): vergeling tussen de nerven met een fijne structuur. Lijkt op magnesium gebrek.
  • Boriumgebrek (B): slechte wortelontwikkeling, bladvervorming, afsterving van de groeipunt, beginnend bij het jongste blad.
  • Kopergebrek (Cu): bladranden krullen naar beneden en gaan slap hangen. De bladkleur is sterk afwijkend van gezond gewas.
  • Molybdeengebrek (Mo): slechte wortelontwikkeling, smalle bladeren op een lange steel, afsterving tussen de nerven en van de bladranden.

Gebrekken aan moeilijk verplaatsbare elementen ontstaan eerst aan de jongste plantendelen.

Opneembaarheid en de pH-waarde

Zoals in het intro van dit artikel te lezen staat, bevat een degelijke basis groei- en bloeivoeding in principe alle benodigde mineralen (al dan niet in hun organische vorm). Gebrekken zijn negen van de tien keer dan ook niet een kwestie van een tekort aan een bepaald element bij de wortels, maar het gevolg van een andere fout. Dit kan een lockout zijn als gevolg van overbemesting of uitdroging, maar meestal heeft het met de opneembaarheid door een verkeerde zuurtegraad (pH-waarde).

Mocht je daarom een van de eerder genoemde verschijnselen zien, controleer dan altijd eerst de pH-waarde rond de wortels. Bij hydrologische kweeksystemen kun je daarvoor eenvoudigweg de pH-waarde van het voedingswater meten en op peil brengen. Bij een kweek op aarde dien je de pH-waarde van de aarde te meten. Hoe dit moet dat lees je in dit artikel, evenals de aan te raden pH-waardes voor een kweek op aarde en hydro.

[Openingsfoto: Surachet Jo, Shutterstock]
(advertentie)